Vrolijke André, makkelijke prater. Jordanees, Ajacied, zanger. Ieder moment kan hij een lied aanheffen. Na vijf jaar op straat woont André (62) in specialistisch verpleeghuis de Blinkert in Baarn. Sinds anderhalf jaar is hij van de alcohol af.
André groeit op in de Amsterdamse Jordaan. Zijn vader is marktkoopman op het Waterlooplein. ‘Voddenkoopman ome Piet, zo noemden ze hem. Hoe hij ons heeft kunnen onderhouden, ongelooflijk. Op m’n zestiende kreeg ik een Kreidler van wel 4.200 gulden. In no-time was ik in Zandvoort met m’n meissie.’ Vaders oude beurs heeft André nog, hij haalt ‘m uit een la. ‘Hier mop, tel maar na, d’r zitten nog duppies en stuivers in.’ Net als zijn vader is André een harde werker. Op zijn zeventiende haalt hij zijn diploma’s voor metselaar, tegelzetter en stukadoor. ‘Ik kon direct aan het werk. En nog steeds: zet mij in een leeg huis, dan kan ik alles maken.’
Tante Stien en Ome Willy
Zijn vrouw Henny ontmoet hij al jong. ‘Ze was mijn buurmeissie. Samen zijn we in de Jordaan blijven wonen, met onze kinderen Kim en Mike.’ Maar al snel wordt Henny ziek, borstkanker. ‘Toen ze hoorde dat ze niet meer beter zou worden, koos Henny voor euthanasie. Een keiharde boodschap, ze was 38 toen ze overleed.’ Als na Henny’s overlijden ook zijn vader overlijdt, gaat het steeds slechter met André. ‘Jarenlang deed ik mijn best om goed voor de kinderen te zorgen. Op een gegeven moment was het op, ik kon mijn verdriet niet aan. Ik schreef een brief aan mijn kinderen, “papa gaat even naar Limburg, naar tante Stien en ome Willy van pension De Eik”. Een dierbare plek waar ik ieder jaar met mijn vrouw naartoe ging.’
‘Ik sliep in een rioleerbuis'
Rioleerbuis
André vertrekt, acht blikken bier in zijn tas. In Limburg komt hij aan met zijn pukkel en plunjebaal. ‘Ik was zo in de war. De kinderen zijn bij anderen, vertelde ik. Maar dat wist ik helemaal niet. Ik weet niet wat er toen met mijn kinderen is gebeurd, wie voor ze zorgde tussen hun zestiende en twintigste.’ André belandt op straat in Purmerend waar hij vijf jaar zal blijven. ‘Ik sliep in een rioleerbuis, in een slaapzak van het Leger des Heils. Alcohol werd steeds belangrijker, mijn uitkering van 1.200 euro zoop ik op. Vijf jaar lang heb ik zoveel gedronken. Dertig blikken halve liters per dag. Maar hoe gek het ook klinkt, ik bleef schoon op mezelf. Aan de bedrijfsleider van het plaatselijke ziekenhuis vroeg ik of ik daar mocht douchen. Dat mocht elke dag, en ik kreeg er zelfs eten.’
Hoop
Een lieve oudere vrouw brengt André vaak koffie met een plak cake. Ze vraagt: ‘Waarom ga je niet naar het Leger des Heils?’ ‘Ik besluit te bellen, en binnen een paar dagen zat ik hier in De Blinkert bij majoor Anja.’ Al snel kan André de alcohol laten staan. ‘Zie je hoe belangrijk het Leger voor mij is? Zij luisteren naar mijn verhaal, hebben vertrouwen in mij. Dat maakte dat ik weer ging eten en socialer werd.’ Heel langzaam herstelt ook het contact met zijn kinderen. André hoopt op een toekomst met een eigen huisje in de buurt van zijn kinderen. ‘Zodat je gewoon even bij elkaar kunt langsgaan. Ik heb ze laten weten dat ik dit graag wil. Maar ik snap het als ze bang zijn dat ik een terugval krijg.’